maken

{{maken}}{{/term}}

1 [algemeen]faire

2 [vervaardigen] fabriquer ⇒ 〈techniek, bouwkunde〉construire

3 [scheppen] créer

4 [in een toestand, positie brengen] rendre

5 [uitvoeren, doen plaats hebben] effectuer

6 [verkrijgen] faire (que)⇒ obtenir

7 [bedragen] équivaloir à

8 [repareren] réparer

♦voorbeelden:

1   dat kun je niet maken! • tu ne peux pas faire ça!

     het (helemaal) maken • avoir un succès monstre

2   een foto maken • prendre une photo

     kleren maken • confectionner des vêtements

3   een kindje maken • faire un enfant

     geen tijd? dan maak je maar tijd! • pas le temps? arrange-toi pour en trouver!

4   iemand voorzitter maken • nommer qn. président

     zich belachelijk maken • se rendre ridicule

     iemand dood maken • tuer qn.

     het erger maken dan het is • grossir les choses

     zich gehaat maken • se faire haïr

     maak het kort • soyez bref

     het mogelijk maken dat • permettre que 〈+ aantonende wijs〉

     iets waar maken • prouver qc.

     wakker maken • réveiller

     〈figuurlijk〉 iemand zwart maken • noircir qn.

     hij zal het niet lang meer maken • il n'en a plus pour longtemps

     maak dat je weg komt! • débarrasse le plancher!

5   een doelpunt maken • marquer un but

     gebruik maken van • utiliser

     zijn opwachting maken • se présenter

     ruzie maken • se disputer

     je hebt daar niets te maken • tu n'as rien à y faire

     hij kan mij niets maken • il ne peut rien contre moi

     je hebt het ernaar gemaakt • tu l'as bien mérité

6   naam maken • se faire un nom

     het schip maakt water • le navire fait eau

7   acht plus tien maakt achttien • huit et dix font dix-huit

¶   een kans maken • avoir une chance

     de patiënt maakt het slecht • le malade se porte mal

     ik heb daar niets mee te maken • je n'y suis pour rien

     wat heb ik daarmee te maken? • qu'est-ce que vous voulez que ça me fasse?

     met iemand te maken hebben • avoir affaire à qn.

     iets te maken hebben met een zaak • être pour qc. dans une affaire

     je hebt er niets mee te maken • cela ne te regarde pas

     wat heeft u daarmee te maken? • qu'est-ce que ça peut bien vous faire?

     dat heeft niets te maken (met) • cela n'a rien à voir (avec)

     ik weet het goed gemaakt • j'ai une bonne idée

     het helemaal bij iemand maken • taper dans l'oeil à qn.

     hoe maakt u het? • comment allez-vous?

     maak het nou (een beetje)! • non, mais des fois!

Deens-Russisch woordenboek. 2015.